Wat is de betekenis van huisbewaarder?

2024-04-26
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

huisbewaarder

Het begrip huisbewaarder heeft 2 verschillende betekenissen: 1) iemand die op een huis past. iemand die een gebouw, een pand bewaakt bij afwezigheid van de eigenaar(s); iemand die op een huis past als de bewoners weg zijn. 2) conciërge. iemand die toezicht houdt op een (openbaar) gebouw, bv. een school, of alleen de toegang tot...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

huisbewaarder

huisbewaarder - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die in een huis woont als de eigenaar afwezig is om het te bewaken en te onderhouden Natuurlijk, dat is goed, zei de graaf verstrooid. Maar daar gaat het nu niet om, en ik verzoek je je niet met dat soort futiliteiten bezig te houden, ga liever helpen met pakke...

2024-04-26
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

huisbewaarder

conciërge Ik bepaalde het aantal tekeningen dat in een nummer kwam. Maar bovendien woonde ik met De Nieuwe onder één dak; behalve huistekenaar was ik huisbaas en huisbewaarder van het weekblad. (Johan Anthierens, De overspannen jaren) Wordt beschouwd als een purisme. Geen Algmeen Nederlands Gangbaarheid: 5 Vlaams...

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

huisbewaarder

(de, -s) conciërge Het complex omvat een grote en kleine sportzaal, een berging, cafetaria en een woning voor een huisbewaarder. - HN, 29-11-2002.

2024-04-26
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

huisbewaarder

huisbewaarder - Personen die fungeren als bewoners met de zorg voor het onderhoud, reparatiewerk en bescherming van het huis, landgoed of boerderij van de afwezige eigenaren..

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Huisbewaarder

m. (-s), HUISBEWAARSTER, v. (-s), iem. die tijdens afwezigheid der bewoners een huis betrekt ten einde het te bewaken.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

huisbewaarder

m. -s; iem., die bij afwezigheid der bewoners het huis bewaakt; huisbewaarster, v. -s.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

huisbewaarder

('huiz) m. (—s) hij die, bij afwezigheid der bewoners, het huis bewaakt.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

huisbewaarder

m. (-s), 1. iemand die tijdens afwezigheid van de bewoners het huis bewaakt; 2. conciërge van een flatgebouw.