Huig
Zie Hugo
Wiktionary (2019)
huig - Zelfstandignaamwoord 1. (anatomie) een lapje afhangend weefsel aan het uiteinde van het zachte verhemelte, waarmee onder andere het neuskanaal kan worden afgesloten ♢ De keelamandelen zijn verwijderd en de huig is verkort. Synoniemen uvula
Jannes van Everdingen en Arnoud van den Eerenbeemt (2010)
Lelletje achter in je mondholte, bij het keelgat, te zien wanneer je in de spiegel kijkt en je mond wijd opent. De huig is de uitloper van het zachte gehemelte. Hij zorgt ervoor dat de achterkant van je neusholte dichtgaat wanneer je slikt. Veel mensen gaan vanzelf braken wanneer hun huig wordt aangeraakt (braakreflex). Een op de 80 mensen heeft ee...
Ernst Meyer Camberg (1981).
(uvula): klein uitsteeksel in het slijmvlies, ter grootte van een druif, in het midden van de verhemelteboog van het zachte verhemelte.
G. Th. van Kempen (1974)
uit spierweefsel bestaand aanhangsel aan de achterrand van het zachte verhemelte, wordt tijdens het slikken opgetrokken en door de spijsbrok opgeduwd, waardoor verbinding tussen neus- en mondholte wordt afgesloten.
Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: