Wat is de betekenis van Hoereren?

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Hoereren

v., huorkje, huorrejeije.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hoereren

(hoereerde, heeft gehoereerd), hoererij bedrijven, in ontucht leven.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hoereren

(hoereerde, heeft gehoereerd) hoererij, ontucht bedrijven.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hoereren

(hoereerde, heeft gehoereerd), hoererij bedrijven; boeleren.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Hoereren

Hoereren, (B. *...EEREN), ow. gel. (ik hoereerde, heb gehoereerd), de bordeelen bezoeken; een ontuchtig leven leiden.

2024-04-26
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

hoeréren

Meretricari, scortari, moechari, lustrari, lupari: fornicari apudEccles.