Wat is de betekenis van hockeybal?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

hockeybal

(1991) (spot.) bekakte kerel die de hockeysport (gezien als een elitesport) beoefent. Kijk ook onder bal*. De vrouwelijke tegenhangster noemt men een hockeydel*. • Elke hockeybal die trouwt, stelt een paar vrienden en vriendinnen aan als zogenaamd ‘bruidspersoneel’ en als je toevallig tot de gasten behoort, word je door deze mensen...

2024-04-29
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

hockeybal

(spottend of minachtend) bekakte kerel die de hockeysport (beschouwd als een elitesport) beoefent. Zie ook bal. Cees Wolzak arriveerde in Zeist als een gebrandmerkte bobo. Hij, de hockeybal, de zeezeiler, de buitenstaander die er niets van afwist. (Het Parool, 02/12/1993) Ik ben wel een hockeybal, maar geen studentikoos corpslid. (Nieuwe Revu, 10/...

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hockeybal

m. (-len).

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hockeybal

m. -ballen; een harde rubberbal van ± 170 gram.

Gerelateerde zoekopdrachten