Wat is de betekenis van hijsen?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

hijsen

1) (17e eeuw) (inf.) drinken, zuipen. Het WNT citeert G. Ogier (De Seven Hooft-sonden, speelsghewys, vermakelyck ende leersaem voorgestelt. 1682). • Hij is weer aan 't hijschen. Hijschen is een term voor bij groote hoeveelheden zuipen. (A.E. B. Herroem: Bacchus in spreekwoordentaal, aangetoond in eenige honderden spreekwoorden en spreekwoorde...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hijsen

hijsen - Werkwoord 1. (ov) iets in opwaartse richting trekken, al dan niet middels een katrol Zij hesen de zeilen en voeren hoog aan de wind naar het westen.

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

hijsen

hijsen - onregelmatig werkwoord uitspraak: hij-sen 1. omhoog tillen aan een touw of kabel ♢ de opgebouwde kraan is omhoog gehesen 1. de vlag hijsen [hem langs de stok omhoog trekken] ...

2024-04-29
Jargon & Slang van Matrozen en mariniers

Marc De Coster (2017)

Hijsen

Hijsen - blozen; drinken.

2024-04-29
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Hijsen

zeemansuitdrukking voor het omhoogtrekken of ophalen van een voorwerp, een vlag, een kist, een of meer colli lading, enz. Het tegengestelde van hijsen is „vieren”, d.w.z. het laten zakken.

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Hijsen

v., hise, hysje; de zeilen —, seilmeitsje, de seilen (der) by sette.

2024-04-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hijsen

(hees, heeft gehesen), 1. in de hoogte halen, naar boven trekken door middel van over katrollen lopende touwen : het anker, de zeilen hijsen; een kist naar boven hijsen; de vlag is in top gehesen; 2. iets, iem. met veel krachtsinspanning naar boven brengen ; — (abs.) dat hijs je niet, krijg je niet gedaan; 3. (veel) dri...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hijsen

hees, heeft gehesen; 1. ophalen b.v. door middel van een takel of schijf: kisten en balen naar boven hijsen; de zeilen hijsen, de vlag in top optrekken; 2. stevig drinken, inz. als infinitief: zitten te hijsen.