hemd, o. (-en)
1. onderkleed van linnen, katoen, wol enz., dat gewoonlijk op het blote lijf wordt gedragen (e); een schoon — aantrekken; tot op het — nat zijn, doornat; in zijn — staan, met geen ander kledingstuk aan, (oneig.) van alles beroofd zijn, berooid zijn: iemand in zijn laten staan, zetten, hem ten prooi laten aan schaamte of sch...