Wat is de betekenis van Harry, harry?

2024-05-01
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Harry, harry

1. afk. v. Henry; Old Harry, Heintje Pik, de duivel. 2. vervolgen, kwellen, teisteren, verontrusten, mishandelen, plunderen, aflopen, afstropen, verwoesten.