Wat is de betekenis van Hageldag?

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hageldag

HAGELDAG, m. (-en), dag waarop het hagelt, HAGELEN, (het hagelde, heeft gehageld), het vallen van hagel: wat hagelt het; ik hoor het op de ruiten hagelen; als hagel in dichte massa neervallen het hagelde slagen op zijn lijf: het hagelde steenen.

Gerelateerde zoekopdrachten