Haar, hoofdhaar
o. (haren), 1. (als voorwerpsn.) elk der fijne, buigzame, in de lederhuid gewortelde buisjes, die het lichaam van mensen en dieren bedekken, een afzonderlijke haarvezel: een haar van een kat; de haren van een rups; — zo fijn als een haar, zeer fijn ; een haar in de soep ; (fig.) een haar in de boter zoeken o...