Wat is de betekenis van Haar, hoofdhaar?

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Haar, hoofdhaar

o. (haren), 1. (als voorwerpsn.) elk der fijne, buigzame, in de lederhuid gewortelde buisjes, die het lichaam van mensen en dieren bedekken, een afzonderlijke haarvezel: een haar van een kat; de haren van een rups; — zo fijn als een haar, zeer fijn ; een haar in de soep ; (fig.) een haar in de boter zoeken o...