Wat is de betekenis van Grootluik?

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grootluik

o. (-en), (scheepst.) het luik vlak voor de grote mast in elk der dekken; ook de opening door al die luiken afgesloten.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Grootluik

GROOTLUIK, o. (-en), (scheepst.) het luik vlak voor den grooten mast in elke der dekken; de opening door al die luiken afgesloten en dat door alle dekken tot in het ruim doorgaat.

Gerelateerde zoekopdrachten