grommen
grommen - Werkwoord 1. (inerg) een dreigend geluid voortbrengen ♢ Er werd gegromd en geblaft, maar tot een gevecht kwam het niet. 2. (ov) nijdig op brommende toon uiten ♢ De oude rechercheur gromde een verwensing.
Wiktionary (2019)
grommen - Werkwoord 1. (inerg) een dreigend geluid voortbrengen ♢ Er werd gegromd en geblaft, maar tot een gevecht kwam het niet. 2. (ov) nijdig op brommende toon uiten ♢ De oude rechercheur gromde een verwensing.
Muiswerk Educatief (2017)
grommen - regelmatig werkwoord uitspraak: grom-men 1. een laag, dreigend en brommend geluid maken ♢ de tijger gromde toen hij zijn prooi zag Regelmatig werkwoord: grom-men ik grom jij/u...
Fa. A.J. Osinga (1952)
v.; (brommen), grom(mel)je, grimje, grânz(g)je; (grom verwijderen), gromje, grimje, tameitsje; -d grânzich, grânzerich.
Van Dale Uitgevers (1950)
(gromde, heeft gegromd), 1. een dof brommend geluid maken: de donder gromt; orkanen gromden uit de wolken; 2. (van dieren) een in de keel ratelend dof geluid maken: een grommende beer; de hond begon bij onze nadering te grommen ; 3. (van mensen) binnensmonds morren, pruttelen: hij liep grommend weg; — iets...
M. J. Koenen's (1937)
1. gromde, h. gegromd (van ingewand ontdoen, het grom er uit doen). 2. gromde, h. gegromd (1 een dof geluid maken, brommen; 2 fig. van mensen: pruttelend, knorrend iets zeggen; pruttelen, knorren); a) donders grommen in de verte; een beer kan grommen; b) de juffrouw gromde, dat het geen manier van doen was; na veel grommen en brommen gaf hij toe.
Jozef Verschueren (1930)
I. ('grommən) (gromde, heeft gegromd) [~ gram] 1. een brommend, knorrend geluid maken : een mens, een hond, de storm, de wind, de kachel kan -. 2. grommend zeggen : scheer je weg, gromde de verbolgen agent. Syn. →: brommen. II. [< grom II 1] van grom ontdoen : vis -.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: