Wat is de betekenis van Gribes?

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gribes

('gri:bəs) m. (-en) → gribus.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gribes

GRIBES, GRIBUS, v. (-sen), (gemeenz.) bouwvallig of onooglijk verblijf hij woont in eene gribus; (ook) slecht huis, hoerenkast; (ook) gevangenis, cachot in de gribus zitten; (ook) beruchte buurt dat is de gribus van Den Haag; (ook) douw maar in de gribes, pak het maar in, snaai het maar (van onbeheerd goed, waar toch geen haan naar kraait).

Gerelateerde zoekopdrachten