Wat is de betekenis van Goog?

2025-07-16
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

goog

(1976) (sch.) welzijnswerker. Afkorting van agoog, pedagoog of andragoog. • Er mag dan vaak spottend worden geschreven over het volkje dat als „gogen" op één hoop wordt geveegd, makkelijk hebben ze het niet, die „gogen". (Het vrije volk, 08/01/1976) • Als de „gogen" en de „l...

2025-07-16
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

goog

(spottend) iemand die werkzaam is in de quartaire sector; afkorting van agoog, pedagoog of androgoog. Wellicht voor het eerst vermeld door Reinsma (1984). De uitbarsting van geweld door juist deze jongeren stelt de Franse gogen en logen voor een raadsel. (Het Vrije Volk, 20/08/1987)

2025-07-16
Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Goog

informele en schertsende afkorting van agoog, pedagoog of andragoog. De uitbarsting van geweld door juist deze jongeren stelt de Franse gogen en logen voor een raadsel. Het Vrije Volk, 20-08-87 De hele zachte sector, alle ‘gogen’, alle zich progressief noemende lezers m/v van ‘de Volkskrant’ en alle andere mensen met linkse ideeën (en vaak ‘rechts...

2025-07-16
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Goog

[verkorting van agoog] ironische benaming voor een hulpverlener in de welzijnssector.

2025-07-16
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

goog

goog verkorting Zie: pedagogie

2025-07-16
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-16
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)