Wat is de betekenis van goedgezind?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

goedgezind

Het begrip goedgezind heeft 2 verschillende betekenissen: 1) gunstig gezind. een goede gezindheid hebbend of tonend ten opzichte van iemand of iets; een goedgunstige houding hebbend of tonend; het beste voorhebbend met iemand of iets; gunstig gezind; welgezind. 2) goedgehumeurd. goede zin hebbend of tonend; in een goede stemming verk...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

goedgezind

goedgezind - Bijvoeglijk naamwoord 1. goed gehumeurd Riëk Machar is een overlever. Als Zuid-Soedanese krijgsheer vocht hij tegen het noorden, daarna tegen zijn chef. Nu is hij een van de machtigste mannen in het zuiden. De competitie tussen Riëk en Garang ontaardde in een stammenstrijd. Achter zijn goedg...

2024-04-27
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

goedgezind

goedgehumeurd Meteen begreep ik waarom de commandant als enige in het gezelschap goed gezind was. (Dirk Draulans, De mens van morgen) De onderhandelaars hebben hun regeerakkoord vanmiddag voorgesteld. Goedgezind waren ze en Kris Peeters was duidelijk in zijn nopjes dat de onderhandelaars 'de pers hadden verschalkt...

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

goedgezind

(bn.) goedgehumeurd zie gezind.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goedgezind

1. bn. (het wèl menend met iem. of iets; Z.-N. opgeruimd): de goedgezinde burgerij, die nl. de bestaande orde van zaken steunt; 2. goedgezinde, m. goedgezinden: moeten alle goedgezinden niet meewerken?

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goedgezind

bn. de bestaande orde van zaken steunend: de -e burgerij.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Goedgezind

bn. weldenkend, het wel meenende met eene zaak, met eene partij, met de bestaande orde van zaken; — (Zuidn.) in eene goede stemming verkeerende, niet gemelijk of knorrig. GOEDGEZINDE m. en v. (-n), die goedgezind is: alle goedgezinden moeten medewerken om dit kwaad tegen te gaan.