ginnegappen
giechelen. min of meer onhebbelijk of ongemanierd, ook wel spottend, giechelen of grinniken. Vaak ook in de vorm van het tegenwoordig deelwoord als bijwoord of bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Voorbeelden: Ministers in slecht zittende pandjesjassen en veel ginnegappende kamerleden en officieel genodigden die het blijkbaar een v...