Wat is de betekenis van ginnegappen?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

ginnegappen

giechelen. min of meer onhebbelijk of ongemanierd, ook wel spottend, giechelen of grinniken. Vaak ook in de vorm van het tegenwoordig deelwoord als bijwoord of bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Voorbeelden: Ministers in slecht zittende pandjesjassen en veel ginnegappende kamerleden en officieel genodigden die het blijkbaar een v...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ginnegappen

ginnegappen - Werkwoord 1. (inerg) onderdrukt en spottend lachen Ondanks de berispingen van hun ouders, zaten de kinderen de hele tijd te ginnegappen. 2. grappen maken, grollen

2024-04-27
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Ginnegappen

Dat wil zeggen: min of meer onhebbelijk of ongemanierd gichelen, is een samenvoeging van twee werkwoorden: ginniken en gabben. Het eerste vindt men ook in de vormen grinniken en hinniken. Gabben is minder bekend, maar de Noordhollandse spreektaal heeft een familielid bewaard. Daarin is: gebbetje voor: grapje nog algemeen bekend. Gabben is dan ook:...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ginnegappen

v., giisgobje, -gabje, gnysgapje, giisgouwe, biisbouwe, biisbauje.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ginnegappen

(ginnegapte, heeft geginnegapt) [grinniken + gappen] ongemanierd giechelen inz. om te spotten: de meid stond achter haar rug te -.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ginnegappen

(ginnegapte, heeft geginnegapt), (onoverg.) min of meer ongemanierd en spotachtig, halfingehouden lachen, giechelen, grinniken: wat zitten jullie weer te — ?

2024-04-27
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ginnegappen

GINNEGAPPEN, (ginnegapte, heeft geginnegapt), min of meer ongemanierd en spotachtig half ingehouden lachen, gichelen, grinniken: ze zitten weer te ginnegappen. GINNEGAPPER, m. (-s), GINNEGAPSTER, v. (-s), die ginnegapt.