Wat is de betekenis van Gewag?

2024-04-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

gewag

melding; gewag maak van.

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gewag

s.n., gewach (it).

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gewag

in zegsw.: gewag maken van, d. i. melding maken van, spreken van; ook wel: de hond maakte gewag, sloeg aan, blafte.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gewag

(gә'wach) o. [Mned. wagen ~ Lat. vox. stem] 1. Eig. geluid: de hond maakte -. 2. Metn. melding: maken van iets.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gewag

o., alleen in — maken (van), vermelden: alle kranten maken — van de zaak; hij maakte er geen van, sprak er niet over.

2024-04-29
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Gewag

maken; gewagen van iets, van den Idg. wt. wok (Germ. wak) = spreken, zeggen; vgl. ’t Lat. vox = stem; vocare = roepen.

2024-04-29
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gewag

GEWAG, o. melding, vermelding: alle couranten maken gewag van de zaak; hij maakte er geen gewag van, sprak er niet over, deelde het niet mede: — het aanslaan van een hond: toen de inbrekers naderden, maakte de hond gewag, begon hij te blaffen.