Wat is de betekenis van getrouwd?

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

getrouwd

getrouwd - Bijvoeglijk naamwoord 1. getrouwd - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van trouwen Verwante begrippen trouwen

2024-04-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

getrouwd

getrouwd - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-trouwd 1. wie met iemand anders een huwelijk heeft gesloten ♢ zij zijn getrouwd, dus de kinderen heten naar de vader Bijvoeglijk naamwoord: ge-trouwd de/het getrouwde .....

2024-04-30
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Getrouwd

zo zijn we niet - dat hebben we niet afgesproken; daar wil ik niets van weten. De uitdr. komt al voor in het begin van deze eeuw. Ouder is wellicht aan iemand of iets niet getrouwd zijn‘er niet voorgoed aan verbonden zijn’ (o.a. bij Harrebomée). Deze dooddoener doet het nog steeds goed. ‘Dat vind ik nou een rotstreek,’ zei ze, ‘nee, Willem, zo zij...

2024-04-30
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

getrouwd

bn. (gehuwd): getrouwde lieden.

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

getrouwd

(gə'trouwt) bn. gehuwd, maar meer in de dagelijkse spreektaal gebruikt.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

getrouwd

bn., 1. gehuwd: hij is gelukkig -;een getrouwde vrouw; 2. het getrouwde leven, de gehuwde staat; 3. (fig.) aan of met iets of iemand niet zijn, er niet onverbrekelijk aan verbonden zijn.

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Getrouwd

GETROUWD, bn. gehuwd: hij is gelukkig getrouwd; eene getrouwde vrouw (in tegenst. van een jong meisje); het getrouwde leven, de gehuwde staat. GETROUWDE, m. en v. (-n), iem. die getrouwd is.