Wat is de betekenis van geitenbaard?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

geitenbaard

(1903) (scheldw.) iemand met een lelijke lange baard. • In deze taal heet de geit in sommige streken geiss, maar meestal eiege en het jong heet zicklein, dat eiege, mhd. eige, ohd. ziga zal wel nader met de benaming sik in verband staan, dan het kinversiersel, dat bij vele dieren, maar ook bij menschen voorkomt en terwijl er scheldna...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

geitenbaard

geitenbaard - Zelfstandignaamwoord 1. de baard van een geit 2. (plantkunde) Aruncus dioicus een vaste plant uit de rozenfamilie (Rosaceae) Woordherkomst samenstelling van geit en baard met het invoegsel -en-

2024-04-29
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Geitenbaard

Benaming die in het Vlaamse land aan verschillende planten wordt gegeven, o.a. aan Festuca rubra (O. VI.) en aan Filipendula (Spiraea) ulmaria (in de Kempen en in Brabant).

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Geitenbaard

Geitenbaard (Spiraea Ulmaria L.) of moeras spiraea is de naam eener plant, die op vochtige, schaduwrijke plaatsen nagenoeg in geheel Europa en ook in ons Vaderland groeit. Zij behoort tot de familie der Rosaceae en onderscheidt zich door een regten, vertakten, onbehaarden, gestreepten, roodachtigen stengel, die nagenoeg een Ned. el hoog wordt, door...