Wat is de betekenis van geinponem?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

geinponem

1) (1914) (inf.) grappenmaker; leukerd. Sedert begin van de 20e eeuw. Bij H. Beem (Sje-eriet. Resten van een taal. Woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch. 1967) onder de vorm 'cheinponem'. Het werkwoord 'geinponemen' (geintjes uithalen) werd alleen bij Ronald Giphart (Ten liefde. 2001) opgetekend. • ... eenzelfde mentaliteit als die van de...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

geinponem

geinponem - Zelfstandignaamwoord 1. (Jiddisch-Hebreeuws) grappenmaker Woordherkomst Herkomst: Bargoens Verwante begrippen ponem

2024-04-26
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

geinponem

1. grappenmaker, iem. met (soms te) veel grapjes (vaak ironisch gebruikt): Een grote, groene, zo’n beetje de gijnponem van de partij, haalde een sponsje te voorschijn en liet, onder luid gelach, straaltjes water op zijn hoofd neerkomen, CARMIGGELT in Het Parool 29-3-1950; 2. lachend gezicht: Geeft je toch nop, Bochel, al trek je nog zo’...

2024-04-26
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Gerelateerde zoekopdrachten