geinponem
1) (1914) (inf.) grappenmaker; leukerd. Sedert begin van de 20e eeuw. Bij H. Beem (Sje-eriet. Resten van een taal. Woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch. 1967) onder de vorm 'cheinponem'. Het werkwoord 'geinponemen' (geintjes uithalen) werd alleen bij Ronald Giphart (Ten liefde. 2001) opgetekend. • ... eenzelfde mentaliteit als die van de...