Wat is de betekenis van Geducht?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

geducht

geducht - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van duchten geducht - Bijvoeglijk naamwoord 1. vrees of ontzag inboezemend

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

geducht

geducht - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-ducht 1. wie angst of ontzag oproept ♢ hij heeft in zijn broer een geduchte concurrent Bijvoeglijk naamwoord: ge-ducht ... is geduchter dan ... ...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Geducht

adj. & adv., duchtich, bjuster; (adv.), omraken, omreitsen, omtinken.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

geducht

1. bn. (te duchten; gevreesd, ontzagwekkend): hij was geducht in de strijd; een geduchte tegenstander; een geduchte wraak; op een geduchte wijze; een geducht pak slaag; 2. bw. (op een geduchte wijze, zeer, erg): iem. geducht onder handen nemen; iem. geducht toetakelen; 3. tw.: geducht, wat een vent!

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

geducht

1. bn. en bw. (-er, -st) vreselijk, vreesaanjagend, ontzagwekkend: een tegenstander; een -e nederlaag; een pak slaag; iemand af ranselen. 2. tw. ter uitdrukking van verwondering, met het bijbegrip van vrees: -! wat een boel!

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

geducht

bn. en bw. (-er, -st), 1. gevreesd, vrees of ontzag inboezemend, ontzagwekkend, ontzaglijk een — tegenstander; de geduchte Armada; geduchte wapenen; er — uitzien, een ontzagwekkend voorkomen hebben; ook van zaken die iemand eigen zijn: zijn geduchte vuist; zijn naam — maken, zich de naam van een geducht persoon verwerven; machtig...

2024-04-26
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)