Wat is de betekenis van gedoetje?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gedoetje

1) (1982) (euf.) mannelijk lid. Vgl. ding*. • Ze vond het lekker, greep mijn gedoetje vast en warempel, hij groeide sneller dan ik had gehoopt. (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982) • Thuis zag ik voor het eerst van mijn leven hoe erg 't is als een renner zich heeft doodgereden. Van onderen, die naad achter zijn gedoetje, lag helemaa...

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gedoetje

gedoetje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord gedoe

2024-04-30
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

gedoetje

(Mannelijk) Geslachtsorgaan. Eigenlijk een voorwerp dat men niet nader omschrijven kan. Gelijkaardige vage aanduidingen die de geslachtsorganen camoufleren en banaliseren zijn o.a. ding*, geval* en zaakje*. Ze vond het lekker, greep mijn gedoetje vast en warempel, hij groeide sneller dan ik had gehoopt. Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982...

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gedoetje

o. (-s), (scherts.) aanduiding van een voorwerp dat men niet nader omschrijven kan of wil: wat heb je daar voor een — ?; ook wel van kinderen (ironisch): het is me een lief —!

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gedoetje

GEDOETJE, o. (-s), (volkst.) gij zijt mij een lief gedoetje, een ondeugend meisje; — hij heeft er een mooi gedoetje, eene mooie hofstede met toebehooren.

Gerelateerde zoekopdrachten