gebbetje
1) (1880) (Barg.) grapje, pretje. Vgl. geintje*. • Die houdt wel van een gebbetje... (de Groene Amsterdammer, 21/06/1885) • Verrek... nou ja, nou geen gebbetjes... (Frans Coenen: Zondagsrust. 1902) • Maar voorloopig blijft dat nog maar zoo'n beetje drommen en slieren, aanbonzen tegen elkaar, wat kirren en gichelen, lonken en gebbe...