gaarheid
V. (de toestand v. iets, dat gaar is).
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v., de toestand van iets dat voldoende toebereid, m.n. genoeg gekookt, gebakken of gebraden is.
J.H. van Dale (1898)
GAARHEID, v. de hoedanigheid van gaar; de toestand van iets dat voldoende toebereid, inz. genoeg gekookt, gestoofd, gebakken of gebraden is: de gaarheid van koper; vlas nog niet tot volkomen gaarheid gekomen; gaarheid van aardappelen, brood, groenten.
I.M. Calisch (1864)
Gaarheid, v. gmv. toestand van iets dat genoeg gekookt of gebraden is. *...KEUKEN, v. (-s), open tafel, huis waar men kan middagmalen. *...KOK, m. (-s), *...KOOKSTER, v. (-s), houder-, houdster van zulk een huis. *...MAKEN, bw. gel. (ik maakte gaar, heb gaar gemaakt).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: