frik
1)](19e eeuw) (inf.) (kleingeestige) schoolonderwijzer; leraar in het algemeen; pietlut. Geen studentikoze verkorting van Frederik zoals weleens gedacht wordt, maar eerder van obscène oorsprong. Rond 1646 had frik de betekenis van mannelijk lid. Een 'oude frik' is een scheldwoord voor een oud iemand. Vgl. het huidige 'ouwe lul*'. Frik komt v...