flikken
1) 19e eeuw) (inf.) uitspoken; uitvoeren; lappen; leveren. Het WNT citeert Conscience. • Wat komt die drager van dat buitenlands paspoort flikken in Holland? (Jan Cremer: Logboek. 1978) • De leraar waarschuwde Piet dat geen tweede keer te flikken. (Forum der Letteren. Jaargang 1983) • “Wat flik jij daar?” vraagt Die Ene...