Flambouw
v. (-en), 1. (brandende) fakkel, toorts, aan een stok gedragen lichtbron (b.v. bestaande uit losgedraaid touw, in een mengsel van hars en terpentijn gedoopt, daarna geperst en met kardoespapier omwikkeld); 2. soort van fijne eetaardappel, geel op schotel, die tot laat in het voorjaar goed blijft.