Wat is de betekenis van Elk, elke?

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Elk, elke

onbep. vnw., 1. zelfst., iedere persoon of zaak, 1°. uit een beperkt aantal: elk van hen, hunner; 2°. in het alg., ieder, iedereen: melk is goed voor elk; elk het zijne geven; — elk wat wils, voor ieder iets dat naar zijn zin is ; — versterkt tot elk en een iegelijk, (Zuidn.) elk end’een; 2. bijv., al de personen of zak...

2024-04-28
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Elk, Elke

Elk, Elke, bn. en vn. ieder, iedere. *-EEN, vn. ieder.