Wat is de betekenis van eigengereid?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

eigengereid

eigengereid - Bijvoeglijk naamwoord 1. (pejoratief) eigenwijs De soevereiniteit die zij nastreven betekent geen dictaten uit Brussel meer, maar ook geen eigengereid handelen vanuit Threadneedle Street, het adres van de Bank van Engeland. 2. zelfgemaakt Woordherkomst samenstelling...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

eigengereid

(in ’t gezin van den gebruiker zelf gemaakt; zijn eigen gang gaande, niet plooibaar, met de bijgedachte soms aan bekrompen), b.v.: eigengereide rokken, gemaakt van eigen gesponnen en geweven wol; fig.: hij is een goed man, maar wat eigengereid.

2024-04-27
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Eigengereid

Eigenlijk beteekent dit woord: „zelf gemaakt”. Het is afgeleid van reeden, reiden: vervaardigen. In de Oostelijke provinciën spreekt men van eigengereid linnen. Voorts beteekent eigengereid : eigengerechtigd. Men zegt dat van iemand, die zonder machtiging van hooger hand, maatregelen neemt, welke hij op eigen gezag niet nemen mag.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

eigengereid

('eigən) bn. [gereid, gereed] 1. eigengemaakt : -e stof. 2. eigengerechtig : een -e kerel.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Eigengereid

bn., eigendunkelijk, niet plooibaar, soms met het accent op bekrompen.

2024-04-27
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)