Wat is de betekenis van Eenzelvig?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

eenzelvig

eenzelvig - Bijvoeglijk naamwoord 1. in zichzelf gekeerd Woordherkomst Samenstellende afleiding van een en zelf met het achtervoegsel -ig Verwante begrippen contactschuw

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

eenzelvig

eenzelvig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: een-zel-vig 1. wie graag alleen is ♢ Sanne zoekt geen contact met anderen, ze is eenzelvig Bijvoeglijk naamwoord: een-zel-vig ... is eenzelviger dan ... ...

2024-04-28
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Eenzelvig

Het is duidelijk dat eenzelvig samengesteld is uit de delen een en zelf met het achtervoegsel -ig. Daarmee is de oorspronkelijke betekenis van het woord geheel in overeenstemming. Die was namelijk: een en hetzelfdeen daardoor: eentonig. Een schrijver uit de Franse tijd zegt: ‘De vaart van Leyden op Utrecht is lang en eenzelvig'. Onder ee...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Eenzelvig

adj., ienselvich.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Eenzelvig

bn. bw. (-er, -st), 1. (veroud.) gelijk, een en hetzelfde (zijnde), eentonig: lange, eenzelvige wegen; 2. gaarne alleen zijnd, het gezelschap van anderen niet zoekend: hij is erg eenzelvig; eenzelvig leven, stil, afgezonderd leven.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

eenzelvig

bn., bw. (in zich zelf gekeerd; gaarne alleen): een eenzelvig(e) man.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

eenzelvig

(e:n'zelvəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. gelijk, identiek : een toestand, met zijn geluk -. 2. in zichzelf gekeerd : een treurig en man.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Eenzelvig

bn. en bw. (-er, -st), 1. gelijken hetzelfde (zijnde); gaarne alleen zijnd, het gezelschap van anderen niet zoekend: hij is erg eenzelvig; eenzelvig leven.