Een jas
D.w.z. eene teleurstelling, een strop, misrekening; zie Woordenschat, 510: iemand een jas geven of een jas krijgen, teleurstellen of teleurgesteld worden; Köster Hencke, 27: een jas krijgen, slecht wegkomen, in 't ootje genomen worden; iemand een jas geven, hem voor 't lapje houden of hem erin laten...