Wat is de betekenis van druivelaar?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

druivelaar

druivenplant. druivenplant; druivenstruik; wijnstok. Voorbeelden: Achteloos stond hij op één been, het andere opgetrokken steunend tegen de verandamuur, waartegen een druivelaar zwaargeladen omhoog klom. Lut Ureel, De lange geboorte, 1977 De druivelaars hebben een stam van ongeveer 60 a 70 cm hoogte. http://w...

2024-04-25
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

druivelaar

wijnstok Misaël dreef handel in hout. Hij woonde een eindje zuidwaarts van Bethlehem, aan de voet van het Juda- gebergte, in een huisje dat hij, voor hij Rebna tot vrouw nam, zelf had opgetrokken uit hout en klei en met riet gedekt. Hij had het met kalk bestreken en het blonk wit en vriendelijk in de zon. Een jonge druivelaar groeid...

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

druivelaar

(de, -s) wijnstok. Aan één enkele druivelaar hangen soms meer dan tien trossen, soms wel drie tegen elkaar en dat in opperbeste kwaliteit. - HN, 16-11-2002.

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

druivelaar

Wijnstok. De bezetters hebben andere goden ingevoerd, druivelaars, heerwegen, broeken en auto’s, JONCKHEERE 1957, 33. Tegen den gewitten muur groeiden druivelaars en stokrozen, LIA TIMMERMANS 1962, 66. Ook o.a.: WALSCHAP 1939, 43. BONI 1948, 31. TEIRLINCK 1952, 1, 23. TIMMERMANS 1966, 252.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Druivelaar

m. (-s), (Zuidn.) wijnstok.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

druivelaar

m. -s (Z.-N. wijnstok).

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Druivelaar

m. (-s), (gew.) wijnstok.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Druivelaar

DRUIVELAAR, m. (-s), (Zuidn.) wijnstok.