Wat is de betekenis van dool?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dool

m., het dolen, doling: hij is op de dool, is aan het dolen, op de doolweg.

2025-07-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

dool

dool - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dolen ♢ Ik dool 2. gebiedende wijs van dolen dool! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dolen dool je?

2025-07-16
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

dool

(de) - op de(n) dool zijn/raken, rondzwerven of geen doel meer hebben of op het verkeerde pad zijn/raken. De mensenrechtenorganisatie wijst er ook op dat naast de vluchtelingen ook duizenden gedeporteerden nog altijd op de dool zijn en leven in krotten. - DM, 13-02-2003.

2025-07-16
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

dool

In de verb. op de(n) dool zijn, geraken, aan het dwalen zijn, raken; ook oneig.: op het verkeerde pad zijn; - iem. op de(n) dool brengen, op een dwaalspoor brengen. ‘Dat ge me niet eerder in de gaten hebt?’ vraagt Mak. ‘Neen, ik geloof dat ik op de dool was geraakt, en ik schrikte van u te zien’, TEIRLINCK 1952...

2025-07-16
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

dool

gedool, ronddwaal; afdwaal.

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

dool

m. Z.-N. lit. t. op de — zijn, a) op de verkeerde weg, b) aan de sukkel.

2025-07-16
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Dool

(doele, doelen), plaats, waar de middeleeuwsche schutters zich in het schieten met pijl en boog oefenden. Deze schuttershof kreeg weldra den naam van doel of doele, ook wel doelen, evenals het gebouw, dat daarbij later verrees.

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

dool

(do:l) m. het dolen : op de zijn, ook Fig. op de doolweg.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dool

m., het dolen, doling: hij is op de dool, is aan het dolen, op de doolweg; (gew.) ook: verwaarloosd, onverzorgd.