doekoen
doekoen [medicijnman]. Javaans doekoen.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. en v. (-s), (Ind.) man, vrouw op Java die de empirische geneeskunst uitoefent, medicijnman, tovenaar ; vroedvrouw.
Winkler Prins (1949)
(Mal.), inlander of inlandse in Indonesië, die op primitiéve wijze de geneeskunde uitoefent; ook vroedvrouw.
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
naam van de wijze mannen en vrouwen in de Javaanse maatschappij, die ten gevolge van hun bijzondere relaties met de geesten meer weten dan de andere mensen en o.a. op de hoogte zijn van de middelen om bezetenen en zieken te genezen. Zij zijn meer „medicijnmannen” dan geneeskundigen en werken meer met belezen en andere magische middelen....
M. J. Koenen's (1937)
m. en v. -s (O.-I. inheemse medicijnmeester, vroedvrouw, toverdokter; bij de niet Moslimse Tengerezen: priester).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: