Wat is de betekenis van dobbel?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

dobbel

dobbel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen ♢ Ik dobbel 2. gebiedende wijs van dobbelen dobbel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen dobbel je?

2024-04-26
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

dobbel

(bn) dubbel BM, EK.

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

dobbel

gedobbel, met dobbelstene speel, kansspel speel.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dobbel

I. gew. en Zuidn. voor dubbel. II. m., het dobbelen; — een harde, kwade dobbel (ook dobber) hebben, het hard te verantwoorden hebben, grote moeite hebben om er bovenop te komen (bij een ziekte, een strijd enz.).

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

dobbel

('dobbəl) m. het dobbelen, alleen in de uitdrukkingen : een harde, kwade, zware hebben, veel moeite hebben om er weer boven op te komen.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dobbel

I. zn., m., het dobbelen; een harde, kwade dobbel (ook dobber) hebben, het hard te verantwoorden hebben, grote moeite hebben om erbovenop te komen (bij een ziekte, een strijd); II. bn., (gew.) dubbel.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dobbel

Het begrip dobbel heeft 2 verschillende betekenissen: 1. dobbel - DOBBEL, (gew. voor) DUBBEL. 2. dobbel - DOBBEL, m. grof spel; het dobbelen; — een karde dobbel, een moeilijk spel; — een kwaden dobbel hebben, ongelukkig spelen; (ook fig.) hij zal een harden dobbel, kwaden dobbel (ook dobber) hebben, hij zal het hard te verantwoorden...

2024-04-26
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Dobbel

Dobbel, m. gmv. grof spel; het dobbelen; een harde -, een moeijelijk spel; een kwaden - hebben, ongelukkig spelen (ook fig.). *-AAR, m. (-s), -STER, v. (-s), die grof speelt, speler -, speelster van beroep. *-ARIJ, v. (-en), gemeen-, grof spel; speelzucht. *-EN, ow. gel. (ik dobbelde, heb gedobbeld), met dobbelsteenen werpen; grof spelen; ongeluk...

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Dobbel

Duplex, geminus. & Duplum. & Exemplar transcriptum. apographum. gal. double: ital. doppio: his doble: angl. double.