dobbel
dobbel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen ♢ Ik dobbel 2. gebiedende wijs van dobbelen ♢ dobbel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen ♢ dobbel je?
Klik hier en adverteer exclusief op deze zoekterm
Nederlandstalige WikiWoordenboek
dobbel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen ♢ Ik dobbel 2. gebiedende wijs van dobbelen ♢ dobbel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dobbelen ♢ dobbel je?
Nederlandse encyclopedie
I. zn., m., het dobbelen; een harde, kwade dobbel (ook dobber) hebben, het hard te verantwoorden hebben, grote moeite hebben om erbovenop te komen (bij een ziekte, een strijd); II. bn., (gew.) dubbel.
Nederlands woordenboek (7e druk - 1950)
I. gew. en Zuidn. voor dubbel. II. m., het dobbelen; — een harde, kwade dobbel (ook dobber) hebben, het hard te verantwoorden hebben, grote moeite hebben om er bovenop te komen (bij een ziekte, een strijd enz.).
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
Het begrip dobbel heeft 2 verschillende betekenissen: 1. dobbel - DOBBEL, (gew. voor) DUBBEL. 2. dobbel - DOBBEL, m. grof spel; het dobbelen; — een karde dobbel, een moeilijk spel; — een kwaden dobbel hebben, ongelukkig spelen; (ook fig.) hij zal een harden dobbel, kwaden dobbel (ook dobber) hebben, hij zal het hard te verantwoorden...
Kiliaans Etymologicum Teutonicae Linguae
Duplex, geminus. & Duplum. & Exemplar transcriptum. apographum. gal. double: ital. doppio: his doble: angl. double.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.