Wat is de betekenis van Diepen?

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

diepen

diepen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord diep

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Diepen

(diepte, heeft gediept), 1. (overg.) diep maken ; uithalen, baggeren ; vgl. uit-, verdiepen ; 2. (zeew.) (overg. en absol.) loden; 3. (schild.) door een donkerder tint doen terugwijken; 4. (spr.) dat kan diepen noch drogen, dat verandert niets aan de zaak.

2024-04-29
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Diepen

1° Arnold Leon Arraand, Ned. industrieel en economist; * 5 Maart 1846,♱ 23 Febr. 1895 te Tilburg. Leider der fa. Gebr. Diepen na 1878. D. was een voorvechter van het protectionisme. Zijn eerste brochure: Graanrechten, broodprijzen, loon en nog wat economie (1886), verscheen naar aanleiding van een afwijzend antwoord der regeering op de adresse...

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

diepen

('di:pən) (diepte, heeft gediept) door een donkerder tint op een schilderij doen terugwijken. Syn. schaduwen, verdiepen. Tgst. hogen.

2024-04-29
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Diepen

Diepen (Arnoldus Franciscus), titulair-bisschop van Danaba, geb. 1869 te ‘s-Hertogenbosch, priester gewijd 1884; geheim-kamerheer van Z. H. den Paus, kanunnik van het Kathedraal-Kapittel te ’s-Hertogenbosch; benoemd tot coadjutor-bisschop van den bisschop van ’s-Hertogenbosch met recht van opvolging 11 Febr. 1915, geconsacreerd 7 Maart 1915. D. maa...

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Diepen

(diepte, heeft gediept), 1. (overg.) diep maken; uithalen, baggeren; 2. (scheepvaart) (overg. en abs.) loden; 3. (schilderkunst) door een donkerder tint doen terugwijken; 4. (onoverg., spr.) dat kan noch drogen, dat verandert niets aan de zaak.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Diepen

DIEPEN, (diepte, heeft gediept), (w. g.), diep maken; uithalen, baggeren; (vgl. uitdiepen, verdiepen); — (zeew.) al peilende het land naderen; — (schild.) schaduwen; (spr.) dat kan niet diepen, noch drogen, dat verandert niets aan de zaak. DIEPING, v. (-en), het diepen, schaduwing.

2024-04-29
Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Diepen

verkorte benaming voor Diepenheim.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Diepen

o.w. - Al peilende naar land varen. Zie aandiepen. Spreekwijze: Het Diept noch droogt niet, (het geeft noch neemt, men vordert er niet mede).