dat zit snor
(1947) (oorspr. sold. en mar., thans inf.) dat is in orde, voor elkaar. Syn. dat zit gescheten*. Van Dale veronderstelt een betekenisontwikkeling zoals in de uitdrukking 'dat heeft ponum (gezicht)'. Snor zou hier ook kunnen teruggaan op 'sonoor' (helder klinkend). Zie hiervoor Onze Taal (oktober 2009, p. 287). Verder is een snor een zeer opvallend...