Wat is de betekenis van daai?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

daai

1) (1909) (Barg.) loden knikker. Zie ook: kalkedot*. • In de bovengenoemde buurten spelen de schooljonges met „daaien" (knikkers); in de dieventaal bedoelt men met dat woord „ossepooten" (dobbelsteenen, Eng. die). (Bataviaasch nieuwsblad, 28/08/1920) • Zoals we ook nooit spraken van knikkers, maar van 'tonnen' of 'daaien'. En...

2024-04-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Daai

dobbelsteen (Barg.); diamant (Barg.)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Daai

I. m. (-en), (dievent.) steen; dobbelsteen; knikker; diamant. II. v. (-en), (gew., Zuidn.) meisje; meid; — malloot.

2024-04-29
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

daai

klap.

2024-04-29
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

daai

m. 1 steen, kei; dobbelsteen; diamant; 2 klap.

2024-04-29
Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Daai

of Daain, een der Zuidwester-eilanden in de zee van Banda.