Creools, Kreools
1. (zn.; het), (weinig gebr.) moedertaal van vele Creolen (3) en de meest gesproken omgangstaal tusssen Surinamers met verschillende moedertalen. Zie Schoffelmeer 7. 2. (bn., bw.), eigen aan, behorende bij Creolen (3). Vroeger waren het slechts de Mulattenmeisjes die zich opmaakten, of de Kreoolse meisjes van rijke ouders (Dobru 1969: 50). - Etym.:...