chronisch (kronisch)
bn. en bw., 1. (van ziekten) langzaam en langdurig, slepend (tegenover acuut), →chronische ziekte; een — verschijnsel, steeds voorkomend: ― geldgebrek; een chronische longlijder, hij die een chronische longkwaal heeft; 2. bw., voortdurend: hij is — verkouden.