Bundle
I bundel, bos, pak; she is a bundle of nerves, zij is één en al zenuwen, een zenuwpees; II tot een pak maken, samenbinden (bundle up), bundle into, duwen, gooien, jagen in; bundle off, wegsturen, wegbonjouren; bundle out, er uit gooien, er uit bonjouren; IIl in: bundle in, binnendringen; bundle off, er vandoor gaan.