Wat is de betekenis van bouwer?

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bouwer

m. (-s), 1. landbouwer, bouwman; ploeger; 2. iem. die huizen, schepen bouwt, inz. die huizen voor eigen rekening laat bouwen.

2025-07-15
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

bouwer

Het begrip bouwer heeft 10 verschillende betekenissen: 1) iemand die huizen bouwt. iemand die voor zijn beroep huizen en andere bouwwerken bouwt, hetzij als ondernemer, hetzij als werknemer. 2) bedrijf dat huizen e.d. bouwt. bedrijf dat huizen of andere bouwwerken bouwt. 3) iemand die een huis laat bouwen. iemand die voor zic...

2025-07-15
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bouwer

bouwer - Zelfstandignaamwoord 1. (beroep) een persoon die dingen bouwt Woordherkomst afgeleid van de werkwoordstam van bouwen met het achtervoegsel -er

2025-07-15
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bouwer

bouwer - zelfstandig naamwoord uitspraak: bou-wer 1. iemand die gebouwen of apparaten bouwt ♢ deze bouwer heeft wel 100 bouwvakkers in dienst 2. iemand die wegen aanlegt ♢ de bouwer van de A9 wo...

2025-07-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bouwer

m. (-s) I. landbouwer. II. 1. hij die huizen enz. bouwt. 2. bouwheer die huizen enz. doet bouwen.

2025-07-15
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bouwer

m. (-s), 1. landbouwer, bouwman; ploeger; 2. iemand die huizen, schepen bouwt, m.n. die huizen voor eigen rekening laat bouwen.

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bouwer

BOUWER, m. (-s), landbouwer, bouwman; ploeger; — iem. die huizen, schepen bouwt, inz. die huizen voor eigen rekening laat bouwen.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Bouwer

1. & per syncopen, boer. Agricola. 2. Aedificator.