bouwer
...
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s), 1. landbouwer, bouwman; ploeger; 2. iem. die huizen, schepen bouwt, inz. die huizen voor eigen rekening laat bouwen.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)
Het begrip bouwer heeft 10 verschillende betekenissen: 1) iemand die huizen bouwt. iemand die voor zijn beroep huizen en andere bouwwerken bouwt, hetzij als ondernemer, hetzij als werknemer. 2) bedrijf dat huizen e.d. bouwt. bedrijf dat huizen of andere bouwwerken bouwt. 3) iemand die een huis laat bouwen. iemand die voor zic...
Wiktionary (2019)
bouwer - Zelfstandignaamwoord 1. (beroep) een persoon die dingen bouwt Woordherkomst afgeleid van de werkwoordstam van bouwen met het achtervoegsel -er
Muiswerk Educatief (2017)
bouwer - zelfstandig naamwoord uitspraak: bou-wer 1. iemand die gebouwen of apparaten bouwt ♢ deze bouwer heeft wel 100 bouwvakkers in dienst 2. iemand die wegen aanlegt ♢ de bouwer van de A9 wo...
Jozef Verschueren (1930)
m. (-s) I. landbouwer. II. 1. hij die huizen enz. bouwt. 2. bouwheer die huizen enz. doet bouwen.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s), 1. landbouwer, bouwman; ploeger; 2. iemand die huizen, schepen bouwt, m.n. die huizen voor eigen rekening laat bouwen.
J.H. van Dale (1898)
BOUWER, m. (-s), landbouwer, bouwman; ploeger; — iem. die huizen, schepen bouwt, inz. die huizen voor eigen rekening laat bouwen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: