Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

bouwer

betekenis & definitie

Het begrip bouwer heeft 10 verschillende betekenissen:

1) iemand die huizen bouwt.
iemand die voor zijn beroep huizen en andere bouwwerken bouwt, hetzij als ondernemer, hetzij als werknemer.

2) bedrijf dat huizen e.d. bouwt.
bedrijf dat huizen of andere bouwwerken bouwt.

3) iemand die een huis laat bouwen.
iemand die voor zichzelf een nieuw huis laat bouwen.

4) iemand die werktuigen maakt.
iemand die als beroep werktuigen, instrumenten of voertuigen in elkaar zet.

5) bedrijf dat werktuigen e.d. in elkaar zet.
bedrijf dat werktuigen, instrumenten of voertuigen in elkaar zet.

6) iemand die infrastructuurwerken uitvoert.
iemand die als beroep infrastructuurwerken uitvoert, zoals het aanleggen van wegen, spoorwegen, bruggen of tunnels.

7) bedrijf dat infrastructuurwerken uitvoert.
bedrijf dat infrastructuurwerken uitvoert, zoals het aanleggen van wegen, spoorwegen, bruggen of tunnels.

8) iemand die opstellingen maakt.
iemand die de opstelling van zaken en personen bedenkt en maakt bij evenementen als bijvoorbeeld exposities, stoeten of springconcoursen.

9) iemand die iets onstoffelijks creëert.
iemand die iets onstoffelijks tot stand brengt.

10) iemand die iets gebouwd heeft.
iemand die als opdrachtgever, architect of uitvoerder een bepaald bouwwerk heeft gemaakt.

< >