Wat is de betekenis van botje?

2024-04-29
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Botje

Zie Bode

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

botje

botje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bot

2024-04-29
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Botje

Botje - eerste tentamen na de propaedeuse bij medische studenten.

2024-04-29
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Botje

m -> Bode (Gron. (Westerkwartier)).

2024-04-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Botje

o., oud Fries muntstukje ter waarde van ongeveer een halve stuiver.

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Botje

s.n.;bijleggen, hutsje by mudtsje lizze, kokkebotsje, lappe.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Botje

I. o. (-s), 1. kleine bot (vis); zegsw.: zo koud als een botje; 2. klein bot (been). II. o. (-s), (oudt.) muntstukje, een halve stuiver waard ; — botje bij botje leggen, ieder zijn aandeel bijdragen, gezamenlijk de kosten dragen ; — een botje-bij-botje, een pic-nic waarbij ieder zijn aandeel aan spijs en drank in natura meebrengt.

2024-04-29
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Botje

oudtijds ook butken of butjen geheten, is de naam van een oud muntstukje ter waarde van een halve stuiver. Bot verkort uit bot-drager, eig. „mand-, koffer-drager”, naar de gehelmde leeuw op de voorzijde. De naam is in Friesland nog in gebruik als „botsen” en ook bewaard gebleven in het bekende spreekwoord &bdqu...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

botje

o. botjes (oud zilverstukje in de Middeleeuwen in omloop b.v. in Friesland, d. i. blank of 3 dutten): zegsw. botje bij botje leggen, elk zijn evenredig aandeel bijdragen.