Botje
Zie Bode
Wiktionary (2019)
botje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bot
Van Dale Uitgevers (1950)
I. o. (-s), 1. kleine bot (vis); zegsw.: zo koud als een botje; 2. klein bot (been). II. o. (-s), (oudt.) muntstukje, een halve stuiver waard ; — botje bij botje leggen, ieder zijn aandeel bijdragen, gezamenlijk de kosten dragen ; — een botje-bij-botje, een pic-nic waarbij ieder zijn aandeel aan spijs en drank in natura meebrengt.
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
oudtijds ook butken of butjen geheten, is de naam van een oud muntstukje ter waarde van een halve stuiver. Bot verkort uit bot-drager, eig. „mand-, koffer-drager”, naar de gehelmde leeuw op de voorzijde. De naam is in Friesland nog in gebruik als „botsen” en ook bewaard gebleven in het bekende spreekwoord &bdqu...
M. J. Koenen's (1937)
o. botjes (oud zilverstukje in de Middeleeuwen in omloop b.v. in Friesland, d. i. blank of 3 dutten): zegsw. botje bij botje leggen, elk zijn evenredig aandeel bijdragen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: