Bot (beenstuk)
o. (-ten), 1. beenstuk, zie been; de botten aan de hond geven; honden moeten botten knagen (kluiven), weinig heeft, zal het met weinig moeten stellen; een bot in het been hebben, schertsende verontschuldiging om niet te gaan; men kan zijn botten tellen, hij is zeer mager; het is niets dan vel en botten, vel over been, uiterst mager; 2. (in het mv....