Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Bot (beenstuk)

betekenis & definitie

o. (-ten),

1. beenstuk, zie been; de botten aan de hond geven; honden moeten botten knagen (kluiven), weinig heeft, zal het met weinig moeten stellen; een bot in het been hebben, schertsende verontschuldiging om niet te gaan; men kan zijn botten tellen, hij is zeer mager; het is niets dan vel en botten, vel over been, uiterst mager;
2. (in het mv.) leden, lichaam; hij heeft het in zijn botten, hij heeft jicht, podagra, (ook) hij is ernstig ziek.

< >