Wat is de betekenis van bossen?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

bossen

in bossen binden. planten, bloemen, peen e.d. in bossen binden. Voorbeelden: Mijn moeder plukte de boontjes, mijn zuster boste de peen en mijn drie jaar oude broer groef met een afgedankte lepel in de aarde om alvast het spitten te oefenen. Mijn vader zorgde voor de bloemkool en coördineerde de werkzaamheden. Maarten 't...

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bossen

(1998) (straattaal) afranselen; in elkaar slaan. Maar ook: kapotmaken (letterlijk en/of figuurlijk). • De woordenschat van NAP-jongens munt uit in bedreigingen, scheldwoorden en opschepperij. Een populair dreigement is: 'Ik zweer het je, ik ga je bossen' (ik verzeker je dat ik je sloop). Bossen, hoeken, nakken, bieden: de mogelijkheden om iem...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bossen

bossen - Werkwoord 1. (ov) in bossen samenbinden bossen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bos Woordherkomst afgeleid van bos met het achtervoegsel -en

2024-04-27
Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Bossen

Vroegere zieken- en begrafenisfondsen. Elders ontstond deze vorm van onderlinge verzekering door en naast de gilden. Hoewel deze in de Zaanstreek niet hebben bestaan, zijn er sinds het begin van de 18e eeuw ettelijke bossen opgericht, zoals die van bootsgezellen, wevers, baanluiden (touwslagers), lijndraaiers (idem), timmerlieden en stijfselmakers....

2024-04-27
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

bossen

A. onoverg. (boste, is gebost), 1. barsten, open barsten, uit elkaar springen. Die parketvloeren. Als er veel water op komt, dan zet het op, net zo lang dat het bost (Doelwijt 1971:48). 2. (fig. van 1) mislukken door ruzie (vooral doordat onderdrukte tegenstellingen aan het licht komen, waarna de betrokkenen uit elkaar gaan), 't Was kruit op v...

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bossen

I. (boste, heeft gebost), 1. in bossen binden; 2. het bentgras, de pollen in graslanden afmaaien ; 3. een bossing aan een paneel aanschaven; een rand leggen om een vast kleed, dat te klein voor de kamer is. II. (boste, heeft gebost), (gew.) vuil maken.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bossen

(boste, heeft gebost) in bossen binden: stro -.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bossen

(boste, heeft gebost), 1. in bossen binden; 2.het bentgras, de pollen in graslanden afmaaien; 3.een bossing aan een paneel aanschaven; een rand leggen om een vast kleed dat te klein voor de kamer is.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bossen

BOSSEN, (boste, heeft gebost), in bossen binden; — het bentgras, de pollen in graslanden afmaaien; — vullen (een rand leggen om een vast kleed, dat te klein voor de kamer is); — (gew.) vuil maken.