Wat is de betekenis van Borstelen?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

borstelen

1) (19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) slaan, afranselen. Ook: vechten, een handgemeen hebben. Een 'borsteling' is een pak slaag. • De jongens van het Schipperskwartier, niet tevreden met onder elkaar te vechten en te borstelen, (oordeelden) noodig … een grooten … veldtocht te ondernemen tegen de knapen van eene and...

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

borstelen

borstelen - Werkwoord 1. (ov) schoonmaken met behulp van een borstel De hond moet nog geborsteld worden. Woordherkomst Afgeleid van borstel met het achtervoegsel -en

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

borstelen

borstelen - regelmatig werkwoord uitspraak: bor-ste-len 1. met een borstel schoon of glad maken ♢ je moet je haar elke dag borstelen Regelmatig werkwoord: bor-ste-len ik borstel jij/u bo...

2024-04-28
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

borstelen

bijv. artikel waarin het socialisme wordt geborsteld (in grove trekken uiteengezet)

2024-04-28
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Borstelen

Degene die iets af- of uitborstelt, wil er onberispelijk en smetteloos voor staan. Of hem dat lukt, moeten andere symbolen aangeven.

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Borstelen

v., boarstelje.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Borstelen

(borstelde, heeft geborsteld), I. overg., met een borstel reinigen of gladstrijken, -wrijven; schuieren: zijn haar borstelen; — (weverij) de haartjes van het laken zoveel mogeiijk in dezelfde richting strijken, het opmaken door middel van borsteltrommels;iem. borstelen, afborstelen; (ook) hem een pak slaag geven...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

borstelen

borstelde, h. geborsteld (1 van haren: steil, stijf overeind [gaan] staan; 2 gladstrijken; met de borstel reinigen; schuieren): 1. een wild zwijn met borstelend haar; 2. de kleren borstelen; nog (schildersterm): op ruwe, forse wijze, breed schilderen.