Wat is de betekenis van boosdoener?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

boosdoener

iemand die ergens de schuld van is. iemand die kwaad doet, iets verkeerd heeft gedaan of ergens de schuld van is. Voorbeelden: In lijn 16 zat op een zondagmorgen een man winden te laten. Niet heimelijk, maar keihard en knetterend. Hij ging zelfs telkens scheef op één bil zitten om de gassen ruim baan te geven. De tram w...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

boosdoener

boosdoener - Zelfstandignaamwoord 1. iemand wiens daden een nadelig effect hebben ...ik ben van oordeel, dat wie een boosdoener aan justitie overlevert, zijn plicht doet jegens zijne medeburgers! 2. iets wat een nadelig effect heeft Wij vroegen wie de grootste m...

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

boosdoener

boosdoener - zelfstandig naamwoord uitspraak: boos-doe-ner 1. iemand die iets verkeerd gedaan heeft ♢ ik zag dat de vaas kapot was; wie is de boosdoener? Zelfstandig naamwoord: boos-doe-ner de boosdoener ...

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

boosdoener

booswig.

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Boosdoener

s., kweadogger, -dwaner, knevel; -s, kweaminsken.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Boosdoener

m. (-s), iemand tot kwaaddoen gezind; misdadiger.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

boosdoener

m. boosdoeners (snoodaard, minder sterk dan booswicht).

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

boosdoener

m. (-s) booswicht, doch minder sterk.