Wat is de betekenis van bokken?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bokken

(2000) (straattaal) voor schut zetten; afsnauwen; berispen; een standje maken. • Maar ‘Ik ga weten waar je huis woont’ (‘Ik weet je wel te vinden’), ‘Je lult me geest’ (‘Ik snap er niks van’), ‘Ik ga je bokken’ (‘Ik zal je voor schut zetten’), ‘Je bent gedis’ (...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bokken

bokken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bok bokken - Werkwoord 1. (inerg) mokken omdat men zich verongelijkt voelt 2. (inerg) (van paarden) de achterhand in de lucht gooien 3. (gewestelijk) zich vooroverbuigen, bukken.

2024-04-29
Jargon & Slang van Prostituees en pooiers

Marc De Coster (2017)

Bokken

Bokken - studententerm voor hoeren. Toespeling op de sterk ontwikkelde geslachtsdrift bij bokken, volgens Woordenschat (1908).

2024-04-29
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

bokken

Studententerm (te Leiden) voor hoeren. Verouderd. Volgens het WNT is het verband met het Franse ‘boucan’, bordeel, niet te bewijzen. Reeds hoort gij in de verte de valsche viool of de bezopene guitaar, de tolk der gehuichelde pret. De deur staat aan. Naar binnen! Naar boven.... Naar de bokken! Jobannes Kneppelhout: Geschriften. 12 dln. 1860-187...

2024-04-29
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Bokken

bukken van, Middelhoogduits nevenvorm bucken (zonder umlaut); Nieuwhoogduits bücken.

2024-04-29
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

bokken

1.overg. (bokte, heeft gebokt), (als voetbalterm) de voet dwars zetten, blokkeren (van een tegenstander). Etym.: Zie bok (II) envgl. Etobuck = stoten.-Syn.: blokken (2).2.bokken overg. (bokte, heeft gebokt), 1. een standje geven, op zijn plaats zetten. Ze was van dat soort meisjes, vrij, maar niet vrijpostig! Bokte geen mannen met scherpe stem, als...

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bokken

(bokte, heeft gebokt), 1. tochtig zijn (van geiten): de geit bokt in September, October en November; 2. (van paarden) springen als een bok. 3. stug, nors zfln omdat men zich verongelijkt gevoelt: hij loopt al twee dagen te bokken.

2024-04-29
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Bokken

is een naam, die in West-Indië collectief voor Indianen gebruikt werd (Eng. Buck), waarschijnlijk verwant aan het Braziliaans-Portugese Bugra en Bocle.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bokken

(Z.-N. zie bonken I).