Wat is de betekenis van boezeroen?

2024-04-26
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

boezeroen

korte kiel. korte kiel met lange mouwen, vaak van blauwgestreept katoen of linnen, die vooral door zeelieden en werklui wordt gedragen. Voorbeelden: Op de deel stond Jasper een paar melkbussen te schrobben. Hij had de mouwen van zijn boezeroen opgestroopt en hanteerde de borstel alsof zijn leven ervan afhing. Koos van Zomeren, De...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

boezeroen

boezeroen - Zelfstandignaamwoord 1. arbeiders hemd van grof linnen meestal blauw gekleurd met lange mouwen Ik wil met Adriaan van Dis over zijn vader en moeder praten, de boeken die hij over hen schreef. Indische duinen . Ik kom terug. Hij wil over Europa praten, hoe dat „verkleurt”, over witte mannen, hoe...

2024-04-26
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Boezeroen

kiel met lange mouwen

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Boezeroen

s., boesgroen (it), oerstrûper.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Boezeroen

o. en m. (-en, -s), 1. korte kiel met lange mouwen, meestal van blauw gestreept katoen of linnen, door zeelieden, sjouwers en ambachtslieden, vooral als onderkleed, gedragen; in zijn boezeroen zijn, zitten, lopen, zonder jas; — (spr.) hij heeft nog een hart in zijn boezeroen, in zijn lichaam, hij is niet ongevoelig, (ook) niet l...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

boezeroen

o. en m. boezeroenen, boezeroentje (korte kiel met lange mouwen inz. door werklui, zeelui enz. als onderkleed gedragen).

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

boezeroen

(boezәroen) m. en o. (-en, -s; -tje) [Fr. bourgeron, herdersjas] korte kiel door werklieden, zeelui enz. als onderkleed gedragen.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Boezeroen

m./o. (-s, -en), korte kiel met lange mouwen, meestal van blauw gestreept katoen of linnen, vroeger door zeelieden, sjouwers en ambachtslieden, vooral als onderkleed, gedragen: in zijn – zitten, zonder jas; (zegsw.) hij heeft nog een hart in zijn –, in zijn lichaam, hij is niet ongevoelig, (ook) niet laf; Jan Boezeroen, minachtend voor...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)